Snieders, August

Persoon
Karel Wauters (1998)
Alternatieve naam
Auguste
Geboorte
Bladel, 8 mei 1825
Overlijden
Borgerhout, 19 november 1904
Leestijd: 7 minuten

Was grotendeels autodidact. Een tweetal jaar leerde Snieders te 's-Hertogenbosch voor letterzetter, waarna hij in 1844 te Antwerpen werk vond op de drukkerij van zijn streekgenoot Johannes P. van Dieren. Die had een kundige zetter nodig voor zijn nieuwe krant, Het Handelsblad van Antwerpen, waarvan op 15 december van hetzelfde jaar het eerste nummer van de pers kwam. Daar echter bleek dat de jonge Snieders ook bijzonder vlot de pen hanteerde, verhuisde hij weldra van zetterij naar redactie. In 1845 al werd hij onderredacteur; in 1847, na het ontslag van Lodewijk Vleeschouwer, redacteur en op 1 januari 1849 ten slotte hoofdredacteur. Die functie bekleedde hij meer dan vijftig jaar (tot 10 juli 1900), in het 19de-eeuwse Vlaanderen een unieke journalistieke loopbaan. Daarnaast was Snieders ook medeoprichter en mederedacteur van het tijdschrift Noord en Zuid (1862-1869), stichter van het weekblad De Huisvriend (1865), medestichter (1868) en tot 1884 hoofdredacteur van de Belgische Illustratie.

Van bij zijn aankomst te Antwerpen nam hij ook dadelijk deel aan het plaatselijke literaire leven: in de vereniging De Ongeachten maakte hij kennis met Eugeen Zetternam en vooral Lodewijk Gerrits, die zijn beste vriend werd; in de rederijkerskamer De Olijftak kwam hij in contact met Theodoor van Ryswyck, Jan van Rijswijck, Hendrik Conscience, Jan J. de Laet, Pieter F. van Kerckhoven en anderen. In 1851 debuteerde hij als romancier, en toen hij in 1898 zijn laatste boek publiceerde kon hij terugblikken op een literair oeuvre dat qua omvang en verscheidenheid even indrukwekkend was als dat van Conscience.

Voor de V.B. evenwel was zijn journalistieke arbeid het belangrijkst. In een tijd toen de Vlaamse pers nog in haar kinderschoenen stond, slaagde hij er als eerste in, een Vlaamse krant inhoudelijk en formeel op het niveau te brengen van de grote Franstalige Belgische dagbladen, en haar tot tolk te maken van een boven lokale belangen uitstijgend politiek en cultureel programma. Reeds in het conflict Conscience-Van Kerckhoven had hij zich veeleer neutraal opgesteld en daardoor gemakkelijker toegang verkregen tot de niet-Antwerpse flamingantische en literaire milieus. Zo kon hij in het begin van de jaren 1850 bogen op directe of indirecte contacten met haast al wie toen literair, cultureel en politiek in de Vlaamse strijd actief was.

Rond die tijd werden de krachtlijnen van zijn programma duidelijk zichtbaar: trouw aan de katholieke geloofsovertuiging, maar tegelijk een zo groot mogelijke verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, meer bepaald de liberalen; strijd voor de Vlaamse herwording buiten en boven de partijtegenstellingen; antimilitarisme; streven naar volksontwikkeling door bevordering van het lager onderwijs; economische en culturele toenadering tot Nederland.

Na 1857 echter, toen het unionisme in de Belgische politiek definitief tot het verleden behoorde, onderging dit programma vrij ingrijpende wijzigingen, vooral door de manier waarop de eerste twee punten vertaald werden naar een burgerlijk lezerspubliek toe. Van toen af maakte Snieders, die als unionist van een grote openheid blijk gegeven had, zijn blad steeds meer tot het strijdbare orgaan van één politieke partij, eerst van de Antwerpse Meetingpartij, later van de confessionele Katholieke Partij. Dit had onder meer tot gevolg dat zijn Vlaamse overtuiging, die in het begin van de jaren 1850 nog gekenmerkt was door een uitgesproken sociaal besef – hij zag de toekomst van de V.B. nauw verbonden met de oplossing van het maatschappelijk vraagstuk – een steeds nadrukkelijker confessionele kleur kreeg. Vlaams en katholiek werden voor hem in de jaren 1860, de tijd van de eerste Congressen van Mechelen, een en hetzelfde; zijn sociaal- politieke opvattingen evolueerden in de richting van een gematigd reformisme, met voor de bezittende klassen enkel de plicht tot solidariteit.

Deze perspectiefvernauwing van zijn nationale en maatschappelijke denkwijze hypothekeerde ten dele zijn later journalistiek werk. Naar het einde van de eeuw toe manifesteerde Snieders zich van langsom meer (zijn onbegrip voor het opkomende socialisme is er een duidelijk voorbeeld van) als de ideoloog van de behoudsgezinde katholieke burgerij, al bleef de invloed van zijn redactionele commentaren groot en zijn ijver voor de Vlaamse zaak aanzienlijk. Tot op heden vormen de 19de-eeuwse jaargangen van Het Handelsblad van Antwerpen een kapitale bron voor de studie van de V.B.

Snieders' geprononceerd kerkelijk katholicisme was ook niet zonder betekenis voor zijn kijk op de relatie Nederland-Vlaanderen. Bij herhaling brak hij een lans voor culturele toenadering tot het Noorden, maar als Noord-Brabander afkomstig uit de voormalige Generaliteitslanden toonde hij zich tegelijk terughoudend tegenover het protestantse Holland van boven de Moerdijk, zodat er van een waarachtig Groot-Nederlands ideaal bij hem in feite geen sprake was. Wel stond hem een soort Nederduits vaderland voor ogen, waartoe alle Nederlandstaligen behoorden inclusief de bewoners van Frans-Vlaanderen. Die entiteit maakte dan deel uit van de Germaanse stam, en de rol van Vlaanderen in dat geheel was, te fungeren als bolwerk en bufferzone tegen Frankrijk, waarvan hij de invloed vooral ook op moreel-religieuze gronden noodlottig achtte. Juist wegens dit laatste punt was hij tevens Duitsgezind, al bekoelden na 1870 merkelijk zijn sympathieën; hij vreesde toen dat Bismarcks imperialistische politiek zou kunnen leiden tot de annexatie van België en constateerde daarnaast dat de Duitse koopmanskolonie te Antwerpen een overwegend verfransende rol speelde.

Het literaire oeuvre van Snieders is in grote lijnen een getrouwe spiegel van zijn culturele, politieke en maatschappelijke ontwikkelingsgang. Zo staat zijn debuut in de Vlaamse letteren, onder meer met de in Lamennaisiaanse stijl geschreven roman Burgerdeugd (1851), grotendeels in het teken van zijn aanvankelijk sociaal progressieve en tolerante maatschappijvisie. In zijn tendensroman De gasthuisnon (1855) merkt men de eerste duidelijke tekenen van zijn levensbeschouwelijke en partijpolitieke vooringenomenheid, die dan in Het zusterke der armen (1867) scherp en agressief wordt. Dit fel tendenswerk is een aanval in regel tegen liberalisme en vrijzinnigheid, waarbij Darwinisme en vrouwenemancipatie het evenzeer moeten ontgelden. Heel zijn later werk is in feite doordrongen van een militant en weinig verdraagzaam kerkelijk katholicisme, met alle conservatieve reflexen van dien. In zijn laatste boek (Scherpenheuvel, 1898), een verhalenbundel die hoofdzakelijk neerkomt op een pleidooi voor de eenheid van Kerk en Staat, is dit katholicisme geheel tot ideologie verschraald.

Ondanks zijn klerikalisme en toenemende verburgerlijking leverde Snieders als auteur een substantiële bijdrage tot de Vlaamse bewustwording, de opwekking van het nationaal gevoel. Vooral zijn historische romans zijn in dit opzicht relevant; in het 19de-eeuwse Vlaanderen was hij trouwens de enige die zich in dit subgenre met Conscience kon meten. In De wolfjager (1860), een breed opgezet episch fresco van Antwerpen en de Antwerpse Kempen 1566-1580, behandelde hij het conflict tussen nationale en religieuze overtuiging, en stelde hij dat afkeer van de Spaanse bezetter en gehechtheid aan de landaard nog geen overgang naar het protestantisme en de partij van Oranje rechtvaardigden. Op den toren (1869), waarvan de handeling speelt in het Antwerpen dat door de sansculotten wordt geknecht (1792), kan men wellicht als zijn gaafste prestatie beschouwen, daar de roman een synthese brengt van zijn Vlaams engagement, zijn strijdbare geloofsbeleving en zijn – conservatief gekleurd – solidariteitsideaal. Ook zijn roman Onze boeren (1889), bedoeld als realistische correctie van De Boerenkryg (1853) van Conscience, is als consecratie van zijn katholieke overtuiging en Vlaamsgezindheid relevant.

Voor zijn omvattende activiteiten in pers en letteren vielen August Snieders talrijke onderscheidingen, eerbewijzen en lidmaatschappen te beurt. Pius IX benoemde hem tot ridder in de orde van Sint-Gregorius de Grote (1870) en Leo XIII vereerde hem – als eerste Vlaming – met het ereteken Pro ecclesia et pontifice (1888). Leopold II benoemde hem in 1877 tot ridder, in 1895 tot officier in de Leopoldsorde. In 1884 kende de Leuvense universiteit hem het eredoctoraat toe. In 1886 werd hij associé van de Académie Royale de Belgique en lid van de datzelfde jaar opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.

Werken

– Artikelen in Het Handelsblad van Antwerpen (1847-1900).
– 'Noord en Zuid 1852', in Nieuw Vlaams Tijdschrift (juni 1949).
– Noord en Zuid, 1862-1869.
– 'Godsdienst en taal 1889', in J. Grietens, Dr. Aug. Snieders in leven en gedachte, z.j., p. 72-80.

Literatuur

– J. Grietens, Dr. Aug. Snieders in leven en gedachte, z.j..
– F. Prims, De katholieke dagbladpers van Antwerpen, z.j..
– Jubelalbum van het Handelsblad van Antwerpen 1844-1944, z.j..
– G. Segers, 'levensbericht van Dr. August Snieders', in Jaarboek van de KVATL (1906), p. 247-302.
– Gedenkboek eeuwfeest Dr. Aug. Snieders 1825-1925, 1925.
– J. Persyn, August Snieder en zijn tijd, 3 dln., 1925-1926-z.j..
– R. Sterkens, De letterkunde in de Antwerpse Kempen van 1830 tot 1900, 1935.
– M. van den Broucke, 'De journalist August Snieders over zichzelf', in De Vlaamse Gids (1955), p. 1-12.
– K. Wauters, 'Snieders, August', in NBW, XI, 1985.

Suggestie doorgeven

1975: Marc Van den Broucke (pdf)

1998: Karel Wauters

Databanken

Inhoudstafel