Van Duyse, Prudens

Persoon
Ada Deprez (2023, ongewijzigd), Ada Deprez (1998, aanvulling)
Alternatieve naam
Prudent
Geboorte
Dendermonde, 17 september 1804
Overlijden
Gent, 13 november 1859
Leestijd: 4 minuten

Studeerde na huisonderwijs van zijn vader, een dokter, en middelbaar onderwijs aan het college in zijn geboortestad filosofie te Leuven en Gent. In 1830 week Van Duyse als orangist uit naar het Noorden, waar hij in 1831 meewerkte aan een bundel Krijgsgeschal en volksgezang en Gedichten (1831) met een anti-Belgische voorrede publiceerde ( orangisme Orangisme
Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. Lees meer
).

Bij zijn terugkeer promoveerde hij tot doctor in de rechten te Gent (1832) en werd (uit gezondheids- of politieke overwegingen?) een tijd geïnterneerd in een Gentse inrichting voor zenuwzieken. Van Duyse was leraar aan het atheneum te Gent (1836-1838) en stadsarchivaris (van 1838 af). Sedert 1839 fungeerde hij als secretaris van de Société royale des beaux-arts et de littérature de Gand. Na zijn overlijden werd hij begraven op het Campo Santo Campo Santo
Campo Santo, de begraafplaats van Sint-Amandsberg, geniet faam als ‘de merkwaardigste van Vlaanderen’, als gevolg van de vele Vlaamsgezinde boegbeelden die er, te beginnen met Jan-Frans W... Lees meer
te Sint-Amandsberg.

Als dichter heeft Van Duyse een buitengewoon omvangrijk oeuvre nagelaten in de meest uiteenlopende genres, ook in het Latijn en het Frans. Veel hiervan stijgt niet boven het peil van gelegenheidspoëzie uit: feestgroeten, huwelijkszangen, jubelkransen, hymnen, puntdichten, grafhuldes en vertalingen getuigen weliswaar van een buitengewoon talent voor versificatie en een ruime belezenheid, maar tevens van een tekort aan diepgang. Beter geslaagd zijn zijn lyrische gedichten (Natalia, 1842) en zijn liederen voor kinderen, die vaak getuigen van een waarachtig dichterlijk talent en een hoog esthetisch peil. Zijn overvloedige productie heeft ten onrechte zijn faam geschaad.

Enkele voor de V.B. belangrijke gedichten kwamen tot stand tijdens wedstrijden van rederijkerskamers Rederijkerskamers
De rederijkerskamers waren genootschappen die zich sinds de 15e eeuw toelegden op toneel en dichtkunst in de volkstaal. In de 18e en 19e eeuw speelden ze ook een belangrijke rol in de ver... Lees meer
, waar Van Duyse principieel steeds aan deelnam en waarin hij meestal de bekroning in de wacht sleepte. Zo werd hij reeds in 1825 te Brugge bekroond voor het Tafereel van den heldenmoed der Vlamingen tegen de Franschen onder het bestuur van graaf Gwijde van Dampierre, en in 1829 door Concordia te Brussel voor een Lofdicht op de Nederlandsche Taal. In datzelfde jaar verscheen nog een uitvoerige epische persiflage in vier zangen, getiteld Wanorde en Omwenteling op den Vlaamschen Zangberg, waarin hij nieuwe literaire ideeën verdedigde. Na de revolutie publiceerde hij, behalve de reeds gesignaleerde Gedichten (1831), vele gedichten ter verdediging van de cultuureenheid tussen Noord en Zuid, tot stimulering van het Vlaamse taal- en volksbewustzijn of ter verheerlijking van helden uit het roemrijke verleden. Zo bijvoorbeeld zijn Vaderlandsche Poëzy (1840), met een merkwaardige voorrede waarin hij zijn opvattingen uiteenzette, en een gedicht over De dood van Egmont, zijn lievelingsheld. Deze gedichten, zoals ook de volgende, getuigen van een vaak verwarrend geformuleerde, maar echte en zuivere Vlaamse overtuiging. Daarbij voelde hij zich nog tot 1839 orangist en Nederlander; rond 1845-1847 maakte hij in het kader van het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond Vlaemsch-Duitsch Zangverbond
Het Vlaamsch-Duitsch Zangverbond (1846-1848) wilde koormuziek op Duitse, Latijnse en Nederlandse teksten verspreiden. Daartoe werden meerdere zangfeesten georganiseerd. Lees meer
, waarvan hij de promotor was, een tijd van germanofilie door; achteraf schijnt hij zich van een daadwerkelijke bemoeienis met de actuele politiek te hebben gedistantieerd. Als essayist en publicist werkte hij mee aan Gentse bladen als de Gazette van Gent Gazette van Gent
De Gazette van Gent was een Gents dagblad dat vermoedelijk op 1 januari 1667 werd opgericht onder de naam Ghendtsche Post-Tydingen. De krant verscheen, met verschillende onderbrekingen en... Lees meer
en Den Vaderlander Den Vaderlander
Lees meer
, en aan vrijwel alle Vlaamse en Nederlandse tijdschriften van zijn tijd.

In januari 1836 hielp hij de pas opgerichte Gentse Maetschappij van Vlaemsche Letteroefening aan haar kenspreuk: " De Tael is gan(t)sch het Volk De Tael is gansch het Volk
Lees meer
"; van deze vereniging zou hij weldra een ijverig lid worden. Als polemist en publicist nam hij actief deel aan het invoeren van de commissiespelling Commissiespelling
Lees meer
(1839-1842); bij de stichting werd hij lid van het Vlaemsch Gezelschap Vlaemsch Gezelschap
Het Vlaemsch Gezelschap was een culturele en politieke kring, in maart 1846 in Gent opgericht door Frans Rens, Ferdinand Augustijn Snellaert, Philip Marie Blommaert en Jacob Frans Hereman... Lees meer
(1846) en redacteur van De Eendragt De Eendragt
De Eendragt – vanaf 1864 als De Eendracht gespeld – was een algemeen cultureel tijdschrift dat in Gent verscheen van 1846 tot 1879. Het volgde de evolutie van de Vlaamse beweging op de vo... Lees meer
(1846). Hij richtte mee het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres Nederlandse Congressen
De Nederlandse Congressen waren gemeenschappelijke (culturele) ontmoetingen van Vlamingen en Nederlanders in Vlaanderen en Nederland die met onderbrekingen werden georganiseerd sinds 1849... Lees meer
(1849) op en was er een van de meest gevierde sprekers.

De betekenis van zijn eigen en zijn vertaalwerk voor het toneel is eerder secundair. Meer belang heeft zijn ontdekking van Hippoliet van Peene Van Peene, Hippoliet
Hippoliet van Peene (1811-1864) was een huisarts en toneelauteur. Hij schreef de tekst voor De Vlaamse Leeuw, dat later het Vlaamse volkslied zou worden. Met zijn vele oorsponkelijk theat... Lees meer
, die hij ook stimuleerde, en zijn studie over De invloed des toneels op de volksbeschaving (1838).

Literair-historisch belang hebben onder meer: Verhandeling over den Nederlandschen versbouw (1854); Nalatenschap van J.F. Willems. Dicht- en Tooneelstukken (1856); de postuum gepubliceerde Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkerskameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis (1861); Cats' invloed op de Vlaamsche Letterkunde (1861); De Rederijkerskamers in Nederland. Hun invloed op letterkundig, politiek en zedelijk gebied (1900-1902). Na zijn dood verzorgde zijn zoon nog tien delen Nagelaten gedichten (1882-1885).

Literatuur

– P. Sterkens-Cicters, Prudens van Duyse, 1942.
– J. Decavele, 'Prudens van Duyse', in Twintig Eeuwen Vlaanderen, XIII, 1976.
– S. Bracke, 'Duyse, Prudens van', in NBW, VIII, 1979.
– J. Decavele en A Deprez (e.a.), 'Prudens van Duyse', in Brochures Marnixring Dendermonde, 1988.
– A. Stroobants, Prudens van Duyse, 1993.

Suggestie doorgeven

1973: Ada Deprez (pdf)

1998: Ada Deprez (pdf)

2023: Ada Deprez

Databanken

Inhoudstafel