Vrijmetselarij

Begrip
Jeffrey Tyssens (2023, ongewijzigd), Jeffrey Tyssens (1998)
Alternatieve term
Vrijmetselaar
Maçonnerie
Leestijd: 29 minuten

Ontstaan en ontwikkeling van de eerste loges in België

Net als elders in Europa zijn de eerste loges in onze gewesten ontstaan in de loop van de 18de eeuw. Reeds kort na de oprichting van de Grand Lodge of London in 1717 kwam in de Oostenrijkse Nederlanden een eerste loge tot stand, met name La Parfaite Union die in 1721 in Mons werd opgericht. Een eigen obediëntie voor de Oostenrijkse Nederlanden kwam er pas in 1770. Deze Grande Loge Provinciale des Pays-Bas Autrichiens werkte aanvankelijk onder Engels gezag en ressorteerde kennelijk pas vanaf 1784 onder de nieuwe Große Landesloge von Österreich. Vlaanderen en Brabant bleven niet achter in deze ontwikkeling. De vroegste geschiedenis van de vrijmetselarij in deze regio's blijft echter in nevelen gehuld. In de oudere literatuur zijn sporen terug te vinden van maçonnieke activiteit in Gent vanaf de jaren 1730 en in Oudenaarde vanaf de jaren 1740. Maar pas vanaf de jaren 1760 bestonden er met zekerheid loges in het noordelijke deel van de Oostenrijkse Nederlanden. De eerste centra waren toen (het niet bewezen bestaan van een loge in Oudenaarde terzijde gelaten) Gent en Aalst. Vooral in Gent vonden de loges een vruchtbare bodem. In de periode 1763-1786 zouden daar maar liefst negen verschillende loges actief zijn geweest. In Antwerpen en omgeving waren er in diezelfde periode met tussenpozen drie loges bedrijvig. Verder waren er ook werkplaatsen in Brugge, Oostende, Mechelen en Leuven; mogelijk bestond er ook korte tijd een atelier te Kortrijk.

Deze loges rekruteerden onder de adel en onder al dan niet gefortuneerde burgers. Enkelen van hun leden waren geestelijken. De voertaal was het Frans, met uitzondering van Gent. Daar vertoonden enkele loges qua socio-professionele samenstelling een vrij 'democratisch' beeld, wat in één loge – La Constante Union, die zichzelf bijwijlen de Standvastige Eendracht noemde – ook op taalkundig vlak tot uiting kwam. In deze loge werd immers herhaaldelijk het expliciet gebruik van het Nederlands geconstateerd. Hieraan moet worden toegevoegd dat de loges die sociaal een groter prestige hadden spijts alle egalitarisme weinig sympathiek stonden tegenover deze broeders van bescheiden afkomst. De rechtmatigheid van hun werkplaatsen werd soms betwist. Al deze loges waren actief in de provincie en vielen daarom onder het edict van 1786, waardoor Jozef II – nota bene in samenwerking met de Große Landesloge – alle maçonnieke activiteit onder controle plaatste en deze bovendien volledig in Brussel centraliseerde. Interventies om toch nog loges te handhaven in de provinciale hoofdplaatsen bleven vruchteloos. Dat betekende meteen het einde van alle maçonnieke activiteit buiten Brussel. In Brussel waren na het edict nog drie loges werkzaam onder controle, maar hun activiteiten kalfden snel af en vielen in 1789 stil.

Pas tijdens de Franse periode bloeide het maçonnieke leven weer op. Onder het gezag van de Grand Orient de France ontstonden er weer ateliers in Gent, Antwerpen, Oudenaarde, Brugge, Oostende, Mechelen en Leuven. Er werden nu ook loges gesticht in Kortrijk en Lokeren. Deze dynamiek ging onverminderd verder tijdens de Nederlandse periode. De bestaande werkplaatsen plaatsten zich probleemloos onder het gezag van het Grootoosten der Nederlanden. Nieuwe werkplaatsen kwamen tot stand in Sint-Niklaas, Ieper en Menen. Het Franse regime kon in de loges niet op overdreven sympathie rekenen. Heel anders was het gesteld met het huis van Oranje. Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
zorgde voor nauwe banden met de vrijmetselarij die hij beschouwde als een krachtige factor van nationale cohesie. Prins Frederik werd daarom tot Grootmeester van de obediëntie gemaakt. Voor het zuiden werden de loges onder de autoriteit gebracht van een Grande Loge d'Administration des Provinces Méridionales des Pays-Bas. De bevoogdende tendensen daarvan deden geen afbreuk aan de frequent geuite loyauteit van vele vrijmetselaars tegenover deze grootmacht en het regime waarmee zij zo nauw was verweven. Talrijke werkplaatsen werden immers meer en meer bevolkt door een industriële bourgeoisie die stug vasthield aan de band met een niet-klerikaal regime dat over koloniale afzetmarkten beschikte en bovendien bereid was de nieuwe nijverheden te steunen. De Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
van 1830 zorgde dan ook voor een kloof tussen orangisten ( orangisme Orangisme
Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. Lees meer
) en Belgischgezinden. Met taalgevoeligheden had de trouw aan het huis Oranje en zijn obediëntie hoegenaamd niets te maken. Al de loges van de Hollandse Grande Loge d'Administration hanteerden immers het Frans. Het maçonnieke orangisme steunde wezenlijk op de economische belangen en de dito politieke optiek van een welbepaald segment van de bourgeoisie.

De Belgische vrijmetselarij van 1830 tot 1940: haar positie in en tegenover Vlaanderen

Tal van loges stonden bepaald weigerachtig tegenover de nieuwe staat en bleven trouw aan de Nederlandse obediëntie en haar zuidelijke deelstructuur. Andere werkplaatsen waren diep verdeeld en werden op non-actief geplaatst. In verscheidene loges haalde de pro-Belgische strekking het op de orangistische loyalisten. Dat leidde vanaf 1830 tot een cascade van loges die het gezag van Grootmeester Frederik niet langer erkenden. Een handvol Belgischgezinde verantwoordelijken van de Grande Loge d'Administration lag begin 1833 aan de basis van een nieuwe obediëntie: het Grootoosten van België. Op een ietwat verwrongen manier trachtte dit zichzelf voor te stellen als een regelmatige en legitieme voortzetting van diezelfde Grootloge van Bestuur. Ongeveer één loge op drie erkende het gezag van het Grootoosten. Een ander derde erkende de nieuwe obediëntie echter niet. De werkplaatsen uit het Luikse scheurden in 1837 af en richtten een Fédération Maçonnique Belge op, waar ook plaats was voor discussies over politiek en religie, wat het Grootoosten vooralsnog verbood. Toen het Grootoosten in 1854 dit al wel langer uitgeholde verbod – het omstreden artikel 135 van de Statuten en Reglementen – uiteindelijk afschafte, trad deze groep weer toe. Belangrijker was de groep die het Grootoosten der Nederlanden trouw bleef. Deze orangistische maçonnerie had nogal wat succes in Vlaanderen en meer bepaald in Gent: opvallend veel loges aldaar beschouwden de Belgische obediëntie als een onrechtmatige usurpator, maar de meeste wisten zich niet lang te handhaven. Zo verdwenen veelal reeds in de loop van de jaren 1830 haast alle orangistische loges van Vlaanderen. Alleen Le Septentrion, La Félicité Bienfaisante en Les Vrais Amis bleven in Gent actief. Le Septentrion zou tot 1883 verbonden blijven met de Nederlandse obediëntie.

Ondertussen probeerde het Grootoosten ook in Vlaanderen vaste voet te krijgen. Te Antwerpen verwierf het de steun van La Persévérance, die later samensmolt met de resten van de in het tumult van 1830 ten onder gegane Amis du Commerce. Verder werd te Antwerpen de eertijds op non-actief geplaatste loge Les Elèves de Thémis weer opgestart. In Brugge affilieerden La Tolérance en – na het teloorgaan van deze laatste – Les Vrais Amis met het Grootoosten. Ook La Constance (Leuven) en de nieuwe loges Amicitia (Ieper) en La Régénération (Mechelen) sloten zich hierbij aan. In deze eerste jaren van het Grootoosten werd niet zelden gesteund op quasi militaire loges voor het realiseren van een inplanting. Zo kreeg men zelfs in het orangistische Gent voet aan de grond met La Fidélité. Gedurende een korte tijd waren er ook militaire loges actief in Hasselt en Beverlo. De meeste van de kleinere in Vlaanderen werkende loges werden echter ontbonden in de loop van de jaren 1850. Uiteindelijk waren enkel nog de Gentse Septentrion, de Antwerpse Amis du Commerce et de la Persévérance Réunis en Les Elèves de Thémis naast de Leuvense Constance actief. Van 1858 tot het einde van de jaren 1870 leidde de Aalsterse loge Le Réveil een weinig opvallend bestaan. Tot aan de Eerste Wereldoorlog veranderde deze situatie slechts in zeer beperkte mate. In 1866 scheurde de progressistische fractie van Le Septentrion af en stichtte de zeer bedrijvige La Liberté, die zich in tegenstelling tot de moederloge meteen aansloot bij het Grootoosten. Uit La Liberté ontstond in 1881 opnieuw een loge te Brugge: La Flandre. In 1905 stichtten de vrijmetselaars uit het Kortrijkse L'Amitié. Al de loges rekruteerden in de hogere klassen. Het lag daarom haast voor de hand dat niemand er zelfs maar aan dacht om er een andere voertaal te hanteren dan het Frans. Dat gold zeer zeker voor Brussel, maar was zeker niet minder het geval voor de 'Vlaamse' loges. Dit exclusief Franstalige karakter van de Belgische vrijmetselarij zou slechts uitermate traag en moeizaam wijzigen. Dat betekende nochtans niet dat er binnen de 'Vlaamse' en Brusselse loges geen flaminganten actief waren of dat er geen sympathie bestond voor de Vlaamse grieven. Verderop zal blijken dat de sterke flamingantische kern binnen de Antwerpse vrijmetselarij er uiteindelijk in zal slagen een werkplaats te vernederlandsen. Enige tijd nadien zal zij een nieuwe, nu ook in oorsprong Nederlandstalige loge stichten. Vlaamsgezinden waren ook al vroeg individueel bedrijvig in de Gentse orangistiche loges Les Vrais Amis (waar Karel Vervier Vervier, Karel
Lees meer
bedrijvig was) en Le Septentrion (met Willem Rogghé Rogghé, Willem
Lees meer
, Julius Vuylsteke Vuylsteke, Julius
Lees meer
, Paul Fredericq Fredericq, Paul
Paul Fredericq (1850-1920) was een vooraanstaande Gentse historicus, die als de officieuze ideoloog van het liberaal flamingantisme kan worden  omschreven. Als rector van de Gentse univer... Lees meer
en Emmanuel van Driessche Van Driessche, Emmanuel
Emmanuel van Driessche (1824-1897) speelde een voorname rol in het Brusselse culturele leven: als leraar Nederlands, als schrijver, als lid van talrijke genootschappen, als politicus en v... Lees meer
, die later naar de Brusselse Vrais Amis de l'Union et du Progrès Réunis zou overstappen). Het valt op dat deze groep bij de afscheuring van de progressistisch-dissidente loge La Liberté de overstap niet maakt (misschien omwille van de symbolische overstap van het Nederlandse Grootoosten naar het Grootoosten van België?). Dat zal La Liberté weliswaar niet beletten om ook haar Vlaamsgezinde aanhang uit te bouwen (met de gebroeders De Clercq en Gondry, met de literator Versnaeyen en vooral met de politicus Julius de Vigne De Vigne, Julius
Julius de Vigne (1844-1908) was een Gentse advocaat en een Vlaamsgezind liberaal politicus. Hij was actief in talrijke Gentse Vlaamsgezinde liberale verenigingen. In het belang van de lib... Lees meer
). Ook in Brusselse loges als Les Amis Philanthropes waren Vlaamsgezinden actief (onder meer Emanuel Hiel Hiel, Emanuel
Emanuel Hiel (1834-1899) was een Vlaamse dichter en schrijver. Als radicaal-democratische, vrijzinnige flamingant speelde hij een belangrijke rol in het Vlaamsgezinde verenigingsleven in ... Lees meer
, de broers Verhas, Theophiel Coopman Coopman, Theophiel
Lees meer
en Julius Hoste sr. Hoste, Julius (sr.)
De liberaal Julius Hoste sr. (1848-1933), stichter van De Zweep en Het Laatste Nieuws, speelde eind 19de en begin 20ste eeuw een centrale rol in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd in Brussel.... Lees meer
). Het aantal flaminganten was er globaal genomen echter zeer gering. Veel belangrijker was het feit dat er ook onder de Franstalige broeders onmiskenbaar een belangrijke strekking bestond die de Vlaamse grieven ter harte wilde nemen. Dat zou vooral blijken in de loop van de jaren 1870.

De pragmatische dan wel de meer principiële steun van Franstalige vrijmetselaars aan Vlaamse eisen paste binnen de omvattende politisering van de maçonnieke activiteit (de hogere graden buiten beschouwing gelaten) in het midden van de 19de eeuw. Na de scherpe episcopale veroordeling van de vrijmetselarij in 1837 hadden ook de laatste katholieken de werkplaatsen verlaten en kreeg de liberale, antiklerikale tendens de bovenhand. Hierdoor kreeg deze eveneens een niet onbelangrijke impuls om de vrijmetselarij als een goed gestructureerd forum te gebruiken. De wil om de loges te hanteren als ruggengraat van liberale kiesverenigingen was er reeds in de loop van de jaren 1830. In de daaropvolgende jaren werd dit steeds sterker. De rol van de loges bij de ontwikkeling van de liberale partij was niet te veronachtzamen. De reeds vermelde schrapping van het verbod op politieke en religieuze discussie binnen de loges – waartoe Pierre-Théodore Verhaegen de decisieve impuls gaf – voltooide dus een bestaande trend. De thans formeel geautoriseerde politieke activiteit in en rond de loges zorgde echter snel voor groeiende spanningen tussen de diverse liberale strekkingen binnen de werkplaatsen en voor een de facto uitholling van de initiatieke werkzaamheden van de Orde. Tot in de jaren 1890 zou er binnen het Grootoosten een latent en bijwijlen acuut debat worden gevoerd omtrent het al dan niet aanvaarden van stemmingen waarmee de meerderheid een politiek programma zou kunnen opleggen aan de minderheid.

De protagonisten van een dergelijke expliciete en disciplinerende politisering waren in Vlaanderen vooral actief in de Gentse Liberté en in de Antwerpse Amis du Commerce et de la Persévérance Réunis. Zij slaagden er nooit echt in het gelijk aan hun zijde te krijgen: het axiomatische respect voor de individuele gewetensvrijheid van elke vrijmetselaar was steeds weer te sterk om enige dwang vanuit een programma toe te laten. Toch duurde het tot in het laatste decennium van de 19de eeuw vooraleer de discussie hieromtrent helemaal van de baan was. De politieke rol die een numeriek beperkte vrijmetselarij nog kon spelen onder het cijnskiesstelsel was toen door de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht definitief uitgespeeld. Bovendien zorgde het verschijnen van een socialistische strekking binnen de loges voor een extra factor tot politieke verdeeldheid. Indien er in die jaren van depolitisering wel een nog haast evidente consensus bestond om allerhande antiklerikaal geïnspireerde acties en organisaties te steunen, dan begon ook die eensgezindheid na de Eerste Wereldoorlog stilaan af te brokkelen. Na de Tweede Wereldoorlog werd die ontwikkeling trouwens nog veel duidelijker. De zogenaamde 'politieke' fase van de Belgische vrijmetselarij was dan echter allang verleden tijd. De gemengde vrijmetselarij van Le Droit Humain, die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog te Brussel ontstond en zich na 1918 over de rest van het land verbreidde, toonde wel een meer uitgesproken neiging tot progressief engagement, maar de essentie van wat men het système belge was gaan noemen domineerde ook daar de houding tegenover de maatschappelijke problematiek. De betekenis van 'programma's' of 'moties' die door loges werden aanvaard, moet dus steeds in dit kader worden gesitueerd. Voor de taalpolitieke standpunten geldt dat evenzeer als voor de andere.

Voor zover er Vlaamsgezinde standpunten binnen het Grootoosten tot uiting kwamen, dienen deze te worden gezien als de resultante van het streven van de sterk minoritaire flamingantische maçons stricto sensu en van die Franstaligen die principieel iets aan de Vlaamse grieven wilden doen. Voorts waren er degenen die om meer pragmatische redenen aansluiting zochten bij de V.B. Buiten de eigenlijke flamingantische vrijmetselarij uit Antwerpen, zijn zowat alle stellingnames in mindere of meerdere mate bepaald door de gevoeligheden van deze laatste tendens. Zij kwamen vooral tot uiting in de loop van de jaren 1870. Binnen La Liberté werd in het begin van dat decennium gepleit voor een Nederlandstalig lager onderwijs Onderwijs
Lees meer
en voor het gebruik van het Nederlands bij het onderwijs in de Germaanse talen. In het door La Liberté georganiseerde maçonnieke congres van 1874 waarop een liberaal eenheidsprogramma moest worden geformuleerd, ging men nog een stap verder met la reconnaissance du droit pour les populations flamandes de se servir de l'idiome néerlandais partout où elles préfèrent son emploi à celui de la langue française.

De kwestie kwam ook ter sprake in de Brusselse loge Les Amis Philanthropes. Al in het begin van de jaren 1870 hadden Vlaamse broeders er gepleit voor de creatie van Nederlandstalig onderwijs op alle niveaus (dus ook voor een Vlaamse universiteit), voor de oprichting van theaters in alle grotere Vlaamse steden en voor een eentalige administratie in Vlaanderen. De in 1874 opgerichte Commission Flamande van deze loge vroeg in haar rapport om Nederlandstalig onderwijs in de stedelijke lagere scholen van de Vlaamse wijken van Brussel (het voorstel zou het beleid terzake van Karel Buls Buls, Karel
Lees meer
en Léon Vanderkindere Vanderkindere, Léon
Léon Vanderkindere (1842-1906) was een hoogleraar middeleeuwse geschiedenis, rector van de Université libre de Bruxelles en een liberaal politicus die onder andere pleitte voor Nederlands... Lees meer
mede inspireren), om hulp voor de oprichting van een Vlaamse schouwburg te Brussel ( Koninklijke Vlaamse Schouwburg Koninklijke Vlaamse Schouwburg
De Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) werd op 23 augustus 1875 opgericht op initiatief van een aantal prominente liberale flaminganten, die ijverden voor een Nederlandstalig beroepstone... Lees meer
) en om initiatieven ter ondersteuning van Vlaamse liberale verenigingen als het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
te nemen. Voorts wilde men de Vlaamse publieke opinie via een Vlaamse liberale pers bewerken. Net als Le Septentrion in de jaren 1850 deed met het satirische blad Baes Kimpe, steunden Les Amis Philanthropes in de daaropvolgende jaren liberale kranten en periodieken als De Zweep De Zweep
Het liberale Brusselse weekblad De Zweep was tot de oprichting van de krant Het Laatste Nieuws in 1888 politiek georiënteerd en Vlaamsgezind, en evolueerde nadien tot een zuiver commercie... Lees meer
, De Toekomst De Toekomst (1857-1898)
De Toekomst (1857-1898) was een pedagogisch en taal- en letterkundig tijdschrift. Lees meer
, De Kerels en Het Volksbelang Het Volksbelang
Het Volksbelang (1867-heden) is het oudste nog bestaande liberale weekblad. Het is de spreekbuis van de Vlaamsgezinde sociaal-progressieve liberalen. Lees meer
. Kort nadien speelde de werkplaats ook een sleutelrol bij de stichting van het Vlaams-liberale blad De Stad Brussel. Deze initiatieven kregen bijwijlen ook de steun van de andere Brusselse loge Les Vrais Amis de l'Union et du Progrès Réunis. Ook in 1874 zou het Grootoosten op vraag van Les Amis Philanthropes de studie van de Vlaamse kwestie als een van de jaarthema's naar voren schuiven.

De relatief grote belangstelling van de vrijmetselarij voor de Vlaamse kwestie in de jaren 1870 viel samen met een periode van groeiende levensbeschouwelijke verdeeldheid in de V.B. zelf. Het behartigen van de Vlaamse belangen geschiedde op het niveau van de eigen 'wereld'. Ook Franstaligen konden zich om strategische redenen achter een aantal desiderata scharen. Dat gold evenzeer voor de vrijmetselarij. De eisen die daar weerklank vonden beperkten zich grosso modo tot de creatie van een tweetalig Vlaanderen, waar het Nederlands een gelijkwaardige omgangstaal diende te worden. Inzake het onderwijs te Brussel verdedigde een aantal gezaghebbende vrijmetselaars het beginsel 'moedertaal=voertaal'. Het gewicht van deze stellingname moet dus met omzichtigheid worden geëvalueerd. Al was het voor tal van invloedrijke Franstalige vrijmetselaars – Buls blijft het schoolvoorbeeld, maar hij was hoegenaamd niet de enige – inderdaad menens met het Vlaamse programma, dan mag men dat toch niet veralgemenen. Als de meerderheid al enige belangstelling toonde, dan was het er haar bij deze steun aan de Vlaamse zaak vooral om te doen het klerikalisme efficiënt te kunnen bestrijden in de taal van het volk zelf. De Franstalige steun aan de Vlaamse zaak werd dus in niet geringe mate geïnspireerd door praktische, antiklerikale overwegingen. Het was trouwens een motief waar de flaminganten steevast op inspeelden: men moest immers vermijden dat de klerikalen de hele V.B. zouden inpalmen en dat de ultramontanen het liberalisme in Vlaanderen zouden verstikken. Geen wonder dat zelfs Waalse loges zich bereid toonden om deze Vlaamse acties financieel te steunen. Verder viel het paternalisme, dat ook al in de benadering van de sociale kwestie werd tentoongespreid, niet weg te cijferen. Het is bijzonder typerend dat ook hier weer het onderwijs zoveel aandacht kreeg als sleutel van de emancipatie, zowel op confessioneel, sociaal als Vlaams gebied.

Uiteindelijk zou blijken dat deze bevoogdende ondersteuning van de Vlaamse eisen maar weinig om het lijf had. Zodra een sterkere V.B. ging streven naar meer concrete verwezenlijkingen die mogelijk ook in Franstalig vlees zouden kunnen snijden, smolt de Franstalige steun veelal weg als sneeuw voor de zon. Vooral de ommekeer binnen de eertijds zo uitgesproken sympathiserende Liberté was in dat opzicht treffend: tegen het einde van de 19de eeuw stuitte de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit ( onderwijs Onderwijs
Lees meer
) daar op uitgesproken verzet. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg deze vijandigheid tegenover gematigde Vlaamse eisen ronduit rabiate trekken. Dat de overgrote meerderheid van de Vlaamsgezinde maçons helemaal geen activistische neigingen hadden getoond (de enkele uitzonderingen werden trouwens na de wapenstilstand weggezuiverd), kon daar niets aan verhelpen ( activisme Activisme
Het begrip activisme verwijst naar de fractie van flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog bereid was om politiek of anderszins samen te werken met de Duitse bezetter en financiële... Lees meer
). Het werd toen definitief duidelijk dat de Vlaamsgezinde vrijmetselaars, eens het verbale niveau voorbij, enkel zouden kunnen rekenen op homogeen Nederlandstalige loges.

Het ontstaan van de eerste Nederlandstalige loges

De oprichting van Nederlandstalige loges was een moeizaam proces, dat pas tegen het einde van de 19de eeuw traag op gang kwam. Hoewel er vage aanwijzigingen zijn dat er in de loop van de jaren 1840 plannen bestonden om te Brussel een Nederlandstalige loge op te richten, blijken daartoe toch nooit reële stappen te zijn ondernomen. Gelijkaardige projecten voor Gent, Antwerpen en opnieuw Brussel doken op in de jaren 1860 en 1870, maar zij hadden evenmin resultaat. Daarom zou alleen Antwerpen zich lange jaren kunnen opwerpen als het bolwerk van de Nederlandstalige vrijmetselarij in België. De kracht van het liberale flamingantisme in de Scheldestad is daarvoor een belangrijke verklaring. Een niet onaanzienlijk aantal liberale flaminganten was actief in de loge Les Amis du Commerce et de la Persévérance Réunis (met name Emmanuel Rosseels Rosseels, Emmanuel
Emmanuel Rosseels (1818-1904) was een Antwerpse theaterauteur die ijverde voor een Nederlandstalig toneelrepertoire. Lees meer
, Julius de Geyter De Geyter, Julius
Julius de Geyter (1830-1905) was een progressief-liberale en Groot-Nederlandse flamingant in Antwerpen, die Nederlandstalige gedichten, liederen en krantenartikelen schreef. Lees meer
, Nikolaas J. Cupérus Cupérus, Nicolaas
Lees meer
, August Michiels Michiels, August
August Michiels (1822-1884) was een ondernemer en Vlaamsgezinde liberaal. Hij was onder meer voorzitter van het Willemsfonds Antwerpen, lid van de Liberale Vlaamsche Bond en stichtend bes... Lees meer
, H. van den Bosch en Jozef Blockhuys Blockhuys, Jozef
Jozef Blockhuys (1825-1907) was in Brussel als militante flamingant betrokken bij tal van organisaties. Ook was hij de auteur van een aantal Nederlandstalige leerboeken, toneelstukjes voo... Lees meer
). Een eerste groep stapte reeds in de jaren 1860 naar Les Elèves de Thémis over, nadat een voorstel om binnen Les Amis du Commerce een Vlaamse sectie op te richten geen gevolg had gekregen. In de loop van de jaren 1870 kon de groep blijvers toch weer de aandacht van Les Amis du Commerce et de la Persévérance Réunis vestigen op de Vlaamse problematiek. Einde 1873 werkte binnen deze loge een commissie die een veralgemeend gebruik van het Nederlands in het openbaar leven voorstond. De loge zelf wilde niet zo ver gaan als het rapport en stelde alleen voor het Nederlands te veralgemenen als onderwijstaal in het onderwijs, de universiteit niet inbegrepen. De Vlaamsgezinde leden kregen enkel onomwonden steun waar de verbreiding van liberalisme en antiklerikalisme in Vlaanderen en vooral op het Vlaamse platteland werd gesteund. Zo werd voor dergelijke initiatieven door dezelfde loge een Vlaamse Penning-Denier Flamand opgericht. Deze bleek echter inhoudsloos.

In de tweede helft van de jaren 1870 werd de bedrijvigheid van de ontevreden Vlaamsgezinde Antwerpse maçons daarom definitief verplaatst naar Les Elèves de Thémis, waar al eerder was beslist om de werkzaamheden geheel in het Nederlands te laten verlopen. De vooraanstaande flamingant Cupérus stapte over naar deze loge om er Achtbare Meester te worden: hij werd meteen door een aantal medestanders gevolgd en de werkplaats kreeg ook nadien een steeds sterkere Vlaamsgezinde aanhang met onder meer Jan van Rijswijck Van Rijswijck, Jan
De liberaal Jan van Rijswijck (1853-1906) was burgemeester van Antwerpen. Zijn inzet voor de rol van het Nederlands in de lokale politiek en het verenigingswezen alsook zijn volksgezinde ... Lees meer
, Max Rooses Rooses, Max
Lees meer
, I. van Doosselaere en Arthur Cornette Cornette, Arthur
Arthur Cornette (1852-1907) was een Vlaamsgezinde liberaal. Hij lag aan de basis van de loge Marnix van Sint-Aldegonde, waar het Nederlands vanaf het begin de voertaal was. Lees meer
. In 1876 werd daar de eerste initiatie in het Nederlands georganiseerd. Les Elèves de Thémis zou ook na de 'dankbare' jaren 1870 nog trachten de aandacht voor de Vlaamse problematiek gaande te houden. Zo was deze loge vrijwel de enige die bij de voorbereiding van de algemene vergadering der Belgische vrijmetselaars van 1886 – waar over de sociale kwestie en vooral over het kiesrecht zou worden gedebatteerd – eiste dat ook de Vlaamse eisen zouden worden behandeld. Les Elèves de Thémis stond ook achter de gelijkstelling van beide landstalen, de reële toepassing van de taalwetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
en de oprichting van een Vlaamse universiteit. Deze eisen zouden in 1888 ook worden opgenomen in een Vlaams manifest van de werkplaats.

In 1889 – de definitieve erkenning kwam er pas in 1890 – ontstond door een uitzwerming vanuit Les Elèves de Thémis de nieuwe loge Marnix van Sint-Aldegonde, die in de daaropvolgende decennia de speerpunt zou vormen voor de flamingantische vrijmetselaars. De oprichting van Marnix was niet het gevolg van onenigheid rond de Vlaamse koers binnen Thémis, maar wel van persoonlijke twisten rond de in 1888 verkozen Achtbare Meester Verspreeuwen. Prestigieuze flaminganten als Van Rijswijck of Rooses – die zeer in de kijker zou lopen als voorzitter van beide Vlaamse hogeschoolcommissies Vlaamse Hogeschoolcommissies
Van 1896 tot de realisatie ervan in 1930 organiseerden vijf opeenvolgende hogeschoolcommissies het studiewerk over en de propaganda voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Zo... Lees meer
– stapten trouwens niet over naar het nieuwe atelier. Dat nam echter niet weg dat Marnix van Sint-Aldegonde werd gesticht door een homogeen Vlaamse groep en dat het specifiek op Vlaanderen gerichte maçonnieke werk van bij de aanvang centraal zou staan. Het cultuurflamingantische streven naar de creatie van een Vlaamse (intellectuele) elite was daarin bepalend. Dat zou ten overvloede blijken in de daaropvolgende jaren toen Marnix een uitgelezen forum bleek voor figuren als Maurits Sabbe Sabbe, Maurits
Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, was een Germaans filoloog, een Vlaamsgezinde liberaal en een vrijzinnige letterkundige, hoogleraar en conservator van het museum Plantin-... Lees meer
, Nico Gunzburg Gunzburg, Nico
Nico Gunzburg (1882-1984) was een Vlaamsgezinde rechtsgeleerde en criminoloog, die in 1923 benoemd werd aan de Rijksuniversiteit Gent. Lees meer
, Pol de Mont De Mont, Pol
Pol de Mont (1857-1931) was een dichter, essayist, folklorist, journalist, kunstcriticus en redenaar. In al zijn activiteiten gaf hij de Vlaamse strijd absolute prioriteit. Decennialang w... Lees meer
en anderen. Globaal genomen waren de Vlaamse vrijmetselaars van Marnix gematigd en realistisch. De overgrote meerderheid was niet te vinden voor de bestuurlijke scheiding. Slechts een handvol leden van Marnix zou tijdens de Eerste Wereldoorlog de activistische kaart trekken. Meer bepaald waren dit Leo Augusteyns Augusteyns, Leo
Lees meer
, Pieter Tack Tack, Pieter
De vrijzinnige flamingant Pieter Tack (1870-1943) was tijdens de Eerste Wereldoorlog een van de leidende figuren van het activisme, onder andere als voorzitter van de Raad van Vlaanderen ... Lees meer
en Leo Meert Meert, Leo
Leo Meert (1880-1963) was tijdens de Eerste Wereldoorlog een leider van het unionistische activisme. Ook had hij de leiding over Kolenverdeeling voor Vlaanderen. Lees meer
. Sommige leden van de Franstalige loge stonden eveneens achter het activisme, onder meer Jan Wannyn Wannyn, Jan Baptist
Jan B. Wannyn (1867-1949) was tijdens de Eerste Wereldoorlog betrokken bij het activisme in Brussel. Nadien gaf hij in Nederland het Vlaams-nationalistische strijdblad De Noorderklok uit.... Lees meer
van La Liberté. Zoals gezegd werden zij allemaal verwijderd, al gebeurde dat binnen Marnix kennelijk niet met overdreven enthousiasme. Een latere vraag van de loge tot wederopname van de betrokkenen werd door het Grootoosten afgewezen. In de eerste naoorlogse jaren vond Marnix van Sint-Aldegonde trouwens geen enkele weerklank meer voor zijn Vlaamse programma, waarin vooral weer Gent centraal stond. Zelfs het aloude argument dat men de V.B. niet helemaal door de klerikalen mocht laten inpalmen, maakte thans geen indruk meer op een Grootoosten waarbinnen patriottisme en antiflamingantisme nu zonder meer als synoniem werden beschouwd. Marnix werkte geduldig verder en bleek een thuishaven voor Vlaamsgezinde maçons zoals Vercouillie, die zich in hun Franstalige moederloges niet langer welkom voelden. Gezien het vijandige klimaat koos de loge er aanvankelijk voor om binnen de obediëntie een low profile aan te houden. Naar het einde van de jaren 1920 toe zou dat echter veranderen: voor de Vlaamse vrijmetselarij brak toen een belangrijk decennium aan.

Dat er net toen weer schot in de zaak kwam, is natuurlijk niet toevallig. De Bormsverkiezing Bormsverkiezing
De Bormsverkiezing – de verkiezing van de onverkiesbare, in de gevangenis verblijvende ex-activist August Borms tot Kamerlid bij tussentijdse verkiezingen in 1929 – was een politiek feit ... Lees meer
en dan vooral de ontwikkeling die naar de uiteindelijke vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit zou leiden, gaven in talrijke loges aanleiding tot drukke debatten over de taalkwestie. Dit maakte dat nu zelfs in duidelijk Fransgezinde loges zoals de Gentse Liberté de klassieke francofoon-liberale standpunten werden geconfronteerd met uitspraken van gematigde elementen ten voordele van een eentalig Vlaanderen. De vernederlandsing van de Gentse universiteit was echter het fundamentele gegeven voor deze hernieuwde dynamiek. De uitgesproken wil om de aldaar gevormde of docerende vrijzinnige elite te kunnen rekruteren – de cultuurflamingantische reflexen waren inderdaad sterk gebleven – vormde een belangrijke impuls bij de hernieuwde pogingen Nederlandstalige loges te stichten. De sleutelfiguur achter deze ontwikkeling was zonder enige twijfel Maurits Peremans, een Antwerpse arts en Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
-militant die begin de jaren 1930 Achtbare Meester was van Marnix van Sint-Aldegonde. In zijn eigen werkplaats liet Peremans in 1930 verstaan dat een gepaste reactie op de vernederlandsing van de Gentse hogeschool vereist was. In Vlaanderen zou de vrijmetselarij Vlaams zijn of niet zijn, zo stelde Peremans. Tijdens de daaropvolgende jaren bezocht hij als Achtbare van Marnix alle werkplaatsen van het land, inclusief de Waalse, om er de noodzakelijke oprichting van nieuwe Nederlandstalige loges te gaan bepleiten. Dat zijn pleidooi niet overal op applaus werd onthaald – bepaalde Franstalige loges in Vlaanderen vonden zijn voorstellen hoegenaamd niet aantrekkelijk – hoeft geen betoog. Dat neemt echter niet weg dat Peremans bij jonge, veelal hooggeschoolde Vlaamse maçons de juiste snaar wist te raken. Op die manier bracht hij een gistingsproces teweeg dat in minder dan tien jaar zou leiden tot de creatie van drie nieuwe Nederlandstalige loges.

Het ligt voor de hand dat in eerste instantie werd geprobeerd om in Gent zelf voet aan de grond te krijgen. Het sterk franskiljonse karakter van Le Septentrion en La Liberté maakte dat echter niet gemakkelijk. Voordrachten in La Liberté van Paul van Oye Van Oye, Paul
Paul van Oye (1886-1969) was hydrobioloog en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij leverde als flamingant een cruciale bijdrage aan de vernederlandsing van het wetenschappelijke l... Lees meer
in 1931 en vooral deze van Peremans zelf in april 1932 leidden naar de oprichting in het najaar van 1932 van een Vlaamse "vriendenkring" (later omgedoopt tot "studiekomiteit"), maar de stichting van een eigenlijke loge liet op zich wachten. De werkplaats die dat jaar te Oostende werd gesticht was trouwens exclusief Franstalig. Paradoxaal genoeg haalde Peremans zijn eerste succes in Brussel. Was de Vlaamse gevoeligheid daar aangescherpt – zoals het gerucht zou rondgaan – doordat de kandidatuur van Julius Hoste Hoste, Julius (jr.)
Julius Hoste jr. (1884-1954) was een Vlaamsgezinde liberaal die actief was in de pers en de politiek. Hij behoort tot de kopstukken van de Vlaamse beweging. Lees meer
(jr.) er door een Franstalige loge was afgewezen? De staat van het onderzoek laat niet toe de hypothese te bevestigen of te ontkennen. Hoe dan ook: nadat Peremans in mei 1931 zijn klassieke voordracht La nécessité de créer des Loges d'expression flamande had gebracht in de jonge Brusselse werkplaats Action et Solidarité, vonden enkele aanwezige Vlaamse leden van diverse Brusselse en Antwerpse werkplaatsen elkaar. Reeds in het najaar was alom bekend dat een nieuwe Vlaamse werkplaats genaamd Balder in oprichting was. Met de steun van Marnix werd zij in mei 1932 definitief opgericht als eerste Nederlandstalige loge van de hoofdstad. Dit feit werd niet door alle loges van het Grootoosten met ongemengde gevoelens bekeken: men vreesde immers dat een uitgebreider gebruik van het Nederlands in de loges uiteindelijk naar de tweetaligheid Tweetaligheid
Lees meer
van de hele obediëntie zou leiden. De bal was echter definitief aan het rollen gebracht.

Ondanks de weigering van de bestaande Gentse loges om onderdak te bieden aan een nieuwe Nederlandstalige werkplaats, werd in 1935 niettemin overgegaan tot de stichting van De Zwijger. Oprichters daarvan waren vooral leden van Marnix en van La Liberté die eerder bij de Vlaamsgezinde vriendenkring betrokken waren. Daarmee werd een van de belangrijkste doelstellingen bereikt. Ten slotte begonnen ook de Franstalige loges van Vlaanderen de eerste barstjes te vertonen. In de Brugse La Flandre – ooit nog de werkplaats van Julius Sabbe Sabbe, Julius
Lees meer
– werden er tegen het einde van de jaren 1930 steeds vaker voordrachten in het Nederlands georganiseerd. Toen een voorstel om de zittingen afwisselend in het Frans en het Nederlands te organiseren in 1937 werd afgewezen, trok een groep Vlaamse broeders weg en stichtte de loge Simon Stevin, die kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in moeilijke omstandigheden met haar werkzaamheden zou starten. (Bij gebrek aan een lokaal zou ze uiteindelijk naar Oostende uitwijken.) Tot slot moet ook worden gewezen op het feit dat de gemengde obediëntie Le Droit Humain tijdens het interbellum in verscheidene Vlaamse steden (Antwerpen, Brugge, Leuven en Gent) loges had opgericht. Deze waren allemaal Franstalig. Pogingen van leden van Marnix om een Nederlandstalige gemengde loge op te richten in Antwerpen bleven vooralsnog zonder gevolg. Alleen in de Antwerpse Droit Humain-loge nummer 922 Humanité Nouvelle werden er jaarlijks drie voordrachten in het Nederlands georganiseerd.

Al had de relatief jonge gemengde vrijmetselarij nog geen tastbare resultaten bereikt, toch bouwden de Vlaamsgezinde vrijmetselaars van het Grootoosten in de loop van de jaren 1930 uiteindelijk toch een klein netwerk van eigen loges uit. De onderlinge contacten verliepen in een hartelijke sfeer. Alle toonden zich met reden schatplichtig aan de Antwerpse loge Marnix van Sint-Aldegonde en aan haar boegbeeld Peremans, die als een soort vroedmeester en vooral ook als geldschieter optrad. Daarmee was de basis gecreëerd voor een mogelijke groei van de Vlaamse vrijmetselarij na de Tweede Wereldoorlog. In die groei zouden de loges echter door andere problemen worden gedwarsboomd.

De naoorlogse ontwikkelingen

De Belgische vrijmetselarij kwam gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. De bezetter organiseerde geen systematische campagne tegen de vrijmetselaars zelf, maar de bezittingen van obediënties en loges werden niettemin in beslag genomen. Antimaçonnieke groeperingen van wel zeer laag allooi kregen vrij spel. Het maçonnieke patrimonium had zwaar te lijden onder het optreden van deze organisaties. Tal van vrijmetselaars die actief waren in het verzet, vonden de dood. Bovendien waren doodseskaders, veelal van rexistische signatuur ( Rex Rex
Rex was een Belgische politieke partij (1935-1940) en een collaboratiebeweging in Franstalig België (1940-1944). Lees meer
), verantwoordelijk voor de moord op meerdere prominente vrijmetselaars, onder wie Grootmeester Jules Hiernaux. Het Grootoosten en Le Droit Humain startten hun werkzaamheden dus in moeilijke omstandigheden. Net als in 1918 werd de loges opgedragen slechts die leden weer op te nemen die zich onberispelijk hadden gedragen tijdens de bezetting. Ondanks de strenge criteria bleef het aantal schorsingen uiterst gering, ook in de Vlaamse loges.

Toch bleek het naoorlogse klimaat ook ditmaal weer niet gunstig om de Vlaamse aanwezigheid binnen de obediënties duidelijker te profileren. Een voorstel om de Statuten en Reglementen van het Grootoosten zo te hervormen dat de obediëntie tweetalig zou gaan werken werd eind de jaren 1940 verworpen. De nieuwe Statuten en Reglementen die in 1951 werden gepubliceerd waren dus nog steeds eentalig Frans. Hooguit trof men vanaf het begin van de jaren 1950 al eens een Nederlandstalig artikel aan in het bulletin van het Grootoosten. Dit droeg ongetwijfeld bij tot een latente onvrede in de Vlaamse loges, ondanks het feit dat tal van vrijmetselaars actief bleven in vrijzinnige Vlaamsgezinde organisaties – men denke aan het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
, aan het Vermeylenfonds August Vermeylenfonds
Het August Vermeylenfonds, opgericht in 1945 door Vlaamse socialisten, beoogde de versmelting van socialistische en Vlaamse idealen. In de jaren 1960 en 1970, onder leiding van Gerlo, koo... Lees meer
of aan de Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs
De VNVHO was een drukkingsgroep die zich inzette voor de uitbreiding van de Nederlandstalige gemeenschap aan de Université libre de Bruxelles en de oprichting van de Vrije Universiteit Br... Lees meer
die ijverde voor de verdubbeling van de Université libre de Bruxelles (ULB). Het bleek moeilijk om de vooroorlogse dynamiek meteen terug te vinden. Niettemin werd in 1956 – de voorbereiding was in 1953 begonnen – een doorbraak bereikt binnen Le Droit Humain, waar een aantal zusters uit de Franstalige Brusselse loge nummer 887 Sagesse overgingen tot de stichting van de eerste Nederlandstalige gemengde loge nummer 1050 Broederschap. Deze zou eveneens in de hoofdstad werken en naderhand een pioniersrol spelen bij de stichting van andere Nederlandstalige gemengde werkplaatsen. In 1956 werd, voor het eerst na de oorlog, binnen het Grootoosten weer een nieuw Nederlandstalige loge gesticht, namelijk De Geuzen in Antwerpen.

Het is betekenisvol dat de oprichting van deze nieuwe loge niets meer te maken had met de vooroorlogse Vlaamse bekommernissen: zij was immers een afsplitsing van de oer-Vlaamse werkplaats Marnix van Sint-Aldegonde. Het conflict verried de complexe problematiek van de relaties tussen de meer traditionalistische, vrij conservatieve Angelsaksische en de vrijzinnig geïnspireerde, meer progressistische Latijnse vrijmetselarij, waartoe ook de Belgische behoorde. De United Grand Lodge of England weigerde de Latijnse vrijmetselarij nog langer te erkennen als regulier omdat zij atheïsten toeliet en verder niet langer de verplichting oplegde om tijdens de werkzaamheden te refereren aan bijbel en opperbouwmeester van het heelal. Wat hier belangrijk is, is dat nogal wat Belgische vrijmetselaars bereid waren deze zogenaamde 'landmerken' weer in te voeren. Sommigen hadden hiermee ongetwijfeld filosofische bedoelingen, anderen wilden opnieuw relaties kunnen aanknopen met de Angelsaksische vrijmetselarij, vooral dan met de Amerikaanse obediënties. Dat deze al wel langer aanslepende kwestie precies in die jaren van koude oorlog zo acuut werd, zegt het een en ander over de meer profane motivaties achter deze wens. Het conflict nam steeds grotere proporties aan. De pro-Angelsaksische strekking wilde immers de herinvoering voor het gehele Grootoosten laten gelden. Aangezien de pogingen daartoe faalden, scheurden in 1959 vijf loges af. Zij stichtten de Grootloge van België, die de omstreden landmerken wel degelijk statutair zou invoeren en na enkele jaren inderdaad door de Angelsaksische obediënties werd erkend. Omdat de Grootloge weigerde zich een dogmatische interpretatie van de landmerken te laten opdringen, werd ook deze jonge obediëntie vanaf 1979 niet langer erkend. Een kleine groep scheurde af om de Reguliere Grootloge van België te vormen. Deze zou slechts een marginale plaats bekleden in het Belgische maçonnieke landschap.

Ondertussen had de splitsing van 1959 binnen de Belgische vrijmetselarij echter het effect gehad van een aardbeving. Naast de vijf stichtende werkplaatsen gingen nog andere loges van het Grootoosten over naar de Grootloge. De werkplaatsen die het Grootoosten trouw bleven, kenden afsplitsingen van minderheden die nieuwe loges oprichtten, die onder de autoriteit van de Grootloge werkzaamheden verrichten. Hetzelfde verschijnsel deed zich ook in omgekeerde richting voor. Het gevolg van een en ander was dat er nu plots bijzonder veel nieuwe loges ontstonden, opvallend genoeg vooral in Vlaanderen, waar het conflict grotere allures aannam dan in Wallonië of Brussel. Het epicentrum van de beweging die naar de stichting van de Grootloge zou leiden, lag dan ook niet voor niets bij de werkplaatsen van Gent, vooral bij Le Septentrion, dat uiteindelijk de initiatiefnemer was. Behalve door een Brusselse en een Waalse loge, werd Le Septentrion onmiddellijk gesteund door de Leuvense Constance en door Marnix van Sint-Aldegonde. In hun kielzog zouden ook La Liberté, Simon Stevin en de meerderheid van De Zwijger naar de Grootloge overstappen. Daarnaast werd de Grootloge vervoegd door drie nieuw opgerichte 'Vlaamse' loges, een Nederlandstalige (te Brussel) en twee Franstalige (uitzwermingen van de Franstalige loges van Antwerpen en Kortrijk). Kort na de splitsing werden ook in het Grootoosten vier nieuwe 'Vlaamse' loges gesticht, drie Nederlandstalige (in Antwerpen, Oostende en Hasselt) en een Franstalige (een uitzwerming van de Gentse Liberté).

De 'Vlaamse' aanwezigheid was daardoor veel groter in de Grootloge dan binnen het Grootoosten en dat zou ook daarna zo blijven. Natuurlijk rijst de vraag of de afsplitsing van de Grootloge door enige communautaire motieven werd geïnspireerd. Mits enige nuance kan men deze vraag negatief beantwoorden; de Gentse initiatiefnemers waren voor het grootste gedeelte immers uitgesproken francofoon. Als men een 'profane' maatschappelijke motivatie wil zoeken achter de breuk van deze groep met het Grootoosten, dan zal men de waarheid dichter benaderen met de hypothese dat de sociaal-conservatieve, Atlantische opinies van deze hoogburgerlijke laag ondanks haar antiklerikalisme veel beter aansloten bij de Angelsaksische vrijmetselarij dan bij de progressistische variant die werd belichaamd door de Grand Orient de France, waarmee het Belgisch Grootoosten traditioneel hechte relaties onderhield. En toch. Is het zo onwaarschijnlijk dat de reeds lang opgestapelde frustraties van Vlaamse loges als Marnix van Sint-Aldegonde de breuk met een onverbeterlijk franskiljons lijkend Grootoosten een stuk aanvaardbaarder maakten, al was het dan paradoxaal genoeg om meteen in de boot te stappen met Vlaams-francofone loges? Deze onderhuidse, tot op zekere hoogte zelfs contradictorische motivaties en hun specifiek aandeel in het splitsingsproces zijn uiterst moeilijk te meten. Dat de Vlaamse frustraties niet helemaal zonder belang waren, bleek misschien wel het beste uit de gebeurtenissen daarna. Kort na de splitsing toonden beide obediënties zich immers plots bereid om de Vlaamse leden een veel gunstiger positie toe te kennen dan voordien. De Grootloge stelde onmiddellijk statuten op in beide landstalen. Haar eerste Grootmeester kwam bovendien uit een Nederlandstalige loge en dat was wel degelijk een première. Op zijn beurt ging het Grootoosten thans eentalig in het Nederlands corresponderen met de Vlaamse loges en dat ondanks het feit dat het aantal Nederlandstalige werkplaatsen en vrijmetselaars er precies door de splitsing was gehalveerd. In 1977 publiceerde het Grootoosten voor het eerst zijn Statuten en Reglementen in beide landstalen. De splitsing leidde dus – weliswaar ongewild maar daarom zeker niet minder reëel – naar een belangrijke opwaardering van de Nederlandstalige vrijmetselarij. Het feit dat oude Franstalige loges zoals de Brugse La Flandre na verloop van tijd het Nederlands als enige voertaal gingen hanteren of tweetalig werden zoals de Kortrijkse Amitié (die traditioneel nogal wat leden recruteerde uit de streek rond Moeskroen) was een teken aan de wand. Men kon er moeilijk omheen dat de Vlaamse loges zich steeds duidelijker zouden gaan vereenzelvigen met de taal die thans met steeds meer kracht de hele Vlaamse civil society ging beheersen. De Franstalige werkplaatsen van Vlaanderen bleken uiteindelijk meer en meer een 'residu' van een steeds verder verwijderd verleden, zoals Marcel de Schampheleire het terecht omschreef. Ondertussen bleek het aantal Nederlandstalige loges van alle obediënties bijzonder snel te stijgen, vooral in de loop van de jaren 1980 en 1990, toen door alle obediënties geleidelijk weer nieuwe inplantingen werden verwezenlijkt, niet alleen in de grotere centra, maar ook in de kleinere provinciale steden van Vlaanderen, waar sedert het begin van de 19de eeuw geen maçonnieke activiteit meer was ontplooid.

Literatuur

– F. Clement, Histoire de la Franc-Maçonnerie Belge au XIXième siècle, 2 dln., 1949;
– H. de Schampheleire en E. Witte, 'Vrijmetselaars te Gent tijdens het Empire en de Hollandse periode (1804-1824)', in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent, jg. 25 (1971), p. 1-15;
– E. Witte, Documents relatifs à la franc-maçonnerie belge du XIXe siècle, 1830-1855, 1973;
– id., 'Het debuut van het liberaal flamingantisme in de hoofdstad (1868-1875)', in Handelingen van de KZMTLG, jg. 27 (1973), p. 311-354;
– J. Bartier, 'La condamnation de la Franc-maçonnerie par les évêques belges en 1837', in J. Bartier, Laïcité et Franc-maçonnerie. Etudes rassemblées par Guy Cambier, 1981, p. 225-232;
– H. de Schampheleire, 'L'égalitarisme maçonnique et la hiérarchie sociale dans les Pays-Bas autrichiens', in H. Hasquin (ed.), Visages de la Franc-Maçonnerie belge du XVIIIe au XXe siècle, 1983, p. 21-72;
– A. Miroir, 'Franc-maçonnerie et politique en régime censitaire. Essai sur l'abrogation de l'article 135 des Statuts et Règlements généraux (1854-1870)', in H. Hasquin (ed.), Visages de la Franc-Maçonnerie belge du XVIIIe au XXe siècle, 1983, p. 229-244;
– E. Witte, 'La Franc-maçonnerie belge face au mouvement flamand du XIXe siècle', in H. Hasquin (ed.), Visages de la Franc-Maçonnerie belge du XVIIIe au XXe siècle, 1983, p. 245-255;
– id., 'De vrijmetselarij als politieke factor in het 19de eeuwse censitaire België', in Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten, 1740-1840, 1983, p. 58-64;
– Histoire de la Fédération Belge du Droit Humain, 3 dln., 1984;
– H. Dethier, 'Libre Pensée, Franc-Maçonnerie et Mouvements laïques', in L. Voye, K. Dobbelaere, J. Remy en J. Billiet (eds.), La Belgique et ses dieux. Eglises, mouvements religieux et laïques, 1985, p. 31-65;
– M. de Schampheleire, Geschiedenis van de Belgische Vrijmetselarij sinds 1830. 150 Jaar Grootoosten van België, 3 dln., 1986-1987;
– R. Desmed, 'Julius Hoste Sr. en de Vrijmetselarij', in Vader Hoste, 1989, p. 123-131;
– J. Tyssens, "Sous le signe du progrès. Une histoire de la Loge gantoise 'La Liberté N°4' ', in R:. L:. La Liberté. Or:. de Gand, 1991, p. 14-137;
– id., 'Politisation et dépolitisation au sein de la franc-maçonnerie belge (1830-1940)', Cahiers Marxistes, nr. 193 (februari-maart 1994), p. 11-27;
– id., 'Vrijmetselarij in Gent, 1763-1940', in A. Verhulst en L. Pareyn (red.), Huldeboek Prof. Dr. Marcel Bots. Een bundel historische en wijsgerige opstellen, 1995, p. 237-261.

Suggestie doorgeven

1975: Els Witte / Helmut Gaus (pdf)

1998: Jeffrey Tyssens

2023: Jeffrey Tyssens

Databanken

Inhoudstafel